Geschiedenis van scouting

De geschiedenis van de oprichting van scouting in Nederland begint eigenlijk in 1907. In dat jaar wordt de scoutingbeweging in Engeland gestart door Robert Baden-Powell. De beweging slaat aan en al snel na de oprichting in Engeland, begint men ook in Nederland voorbereidingen te treffen om met scouting te beginnen. Men vertaalt de beweging met “padvinderij”. In Den Haag geeft W.J. van Hoytema het boekje Op Hollandsche jongens naar Buiten uit, wat leidt tot vorming van de eerste groep: de Jonge Verkenners in december 1910, onder leiding van de Ierse onderwijzer Griffin Moriarty. In Amsterdam richt de journalist Gos De Voogt een proef-patrouille op. Zij oefenen onder leiding van Hopman M.W.D. den Ouden. De Voogt bewerkte Scouting for Boys en liet het uitgeven onder de titel Baden Powell’s Handboek. De Voogt werd met name geïnspireerd door het bezoek van Britse Verkenners. Deze patrouille scouts van de 16e Oxford troep, onder leiding van Scoutmaster Bernard Blyth, bezocht van 3 tot 17 augustus Rotterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem, Amsterdam, Utrecht, Nijmegen, ‘s-Hertogenbosch, Tilburg en daarna ook Turnhout, Antwerpen, Mechelen, Brussel en Gent.

Robert Baden-Powell

Naar Engels voorbeeld beginnen er in de begindagen van scouting ook in Nederland leeftijdscategorieën te ontstaan. Deze leeftijdsgroepen (speltakken) waarin het scoutingprogramma wordt uitgevoerd, wordt in die beginjaren voor een groot deel rechtstreeks gekopieerd van de Engelse organisatie. Zo ontstaan de welpen naar voorbeeld van de “cubs”, en krijgen ook de “rovers” navolging in Nederland; eerst onder de letterlijke vertaling “zwervers” (onder meer de “Delftsche Zwervers” zijn toendertijd ontstaan), later onder de naam “voortrekkers”.

Waren de eerste scoutinggroepen in Nederland nog pluriform of protestants, ook in Rooms-katholieke kring begon de behoefte te bestaan om eigen scoutinggroepen op te richten. Hoewel een katholieke verkennerij voor de Nederlandse bisschoppen in de beginjaren van scouting in Nederland als “onmogelijk” werd beschouwd, begonnen in ieder geval in de jaren ’20 van de twintigste eeuw al de eerste groepen te ontstaan. Dit leidde in 1930 tot een nieuwe scoutingbeweging, de Katholieke Verkenners, eerst binnen de NPV, vanaf 1938 als zelfstandige organisatie. Door tegenstand vanuit de Kerk konden de Katholieke meisjesgroepen hun krachten pas bundelden in 1945, toen de Nederlandse Gidsenbeweging werd opgericht.

In 1973 gingen de verschillende padvinderij-organisaties samen in Scouting Nederland. Vanaf dat moment was het ook officieel mogelijk om gemengde speltakken op te richten. De junioren en senioren heetten voortaan padvindsters of gidsen en sherpa’s, de pionier(ster)s en voortrekkers jongerentak of pivo’s. De bevers is een nieuwe tak voor kleine kinderen. De Boy-Scouts van Canada waren in de zeventiger jaren gestart met een speltak voor 5-7 jarigen. Toen over die succesvolle ontwikkeling in het kaderblad van Scouting een reportage stond, begonnen er spontaan op diverse plaatsen in Nederland bevergroepen. Zo had Scouting Nederland onverwacht bevers in z’n gelederen. In 1985 werd deze speltak landelijk en voorzien van een eigen programma: de wereld van Lange Doener. Even spontaan waren ooit de verkenners en padvindsters begonnen. Zo heeft de geschiedenis zich weer eens herhaald.

Halverwege de jaren ’90 van de twintigste eeuw ontstonden de esta’s, de gemengde variant van welpen en kabouters, met hun spelprogramma “Het kind met de Hoge Hoed”. Verkenners en padvindsters/gidsen werden voortaan scouts genoemd, en rowans en sherpa’s explorers. Begin 21ste eeuw duiken er ook dolfijnen op: jongens en meisjes van 7-11 jaar, die spelen op en rond het water. In 2004 is er een speltak voor volwassen (plusscouts) aan scouting toegevoegd.